top of page

HR 14-03-2025 Tenuitvoerlegging voortzetting IBS mag niet in Wvggz accomodatie

Bijgewerkt op: 16 uur geleden

Machtiging voortzetting IBS (WzD) mag níet in Wvggz accomodatie ten uitvoer worden gelegd

Wzd. Machtiging tot voortzetting inbewaringstelling (art. 37 Wzd). Tenuitvoerlegging in Wvggz-accommodatie. Art. 24 Wzd en 5 EVRM. Verzet betrokkene zich tegen opname in Wzd-accommodatie? De Hoge Raad maakt hier duidelijk dat (de IBS) en de voortzetting van de IBS alleen in een WZD-accomodatie ten uitvoer kunnen worden gelegd. Behoudens gevallen van multi-problematiek.



2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Het CIZ heeft betrokkene bij besluit van 3 april 2024 voor onbepaalde tijd geïndiceerd voor het zorgprofiel VG 07: ‘(Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering’.

(ii) Op 24 april 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Doetinchem (hierna: de Burgemeester) ten aanzien van betrokkene een beschikking tot inbewaringstelling gegeven als bedoeld in art. 29 Wzd. Betrokkene is vervolgens opgenomen op een High Intensive Care-afdeling van een accommodatie die wel is geregistreerd onder de Wvggz, maar niet onder de Wzd (hierna: de Wvggz-accommodatie).

(iii) Bij beschikking van 29 april 2024 heeft de rechtbank Gelderland een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in art. 37 lid 1 Wzd verleend tot en met 13 mei 2024. Tijdens de geldigheidsduur van deze machtiging is het verblijf van betrokkene in de Wvggz-accommodatie voortgezet.

(iv) Op 13 mei 2024 heeft de Burgemeester ten aanzien van betrokkene opnieuw een beschikking tot inbewaringstelling gegeven. Ook hierna is het verblijf van betrokkene in de Wvggz-accommodatie voortgezet.


3. Beoordeling van het middel

3.1.1

Onderdeel 1 van het middel bestrijdt het oordeel van de rechtbank in rov. 2.8 en 2.9 dat de verzochte machtiging moet worden verleend, ook al wordt deze ten uitvoer gelegd in een niet-Wzd-geregistreerde accommodatie. Het klaagt onder meer dat de wet daarvoor geen grondslag biedt. Onderdeel 4 doet in dat verband een beroep op (onder meer) art. 5 EVRM.


3.1.2

Ingevolge onder meer art. 5 lid 1 EVRM mag niemand van zijn vrijheid worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet voorzien. Voor de burger dient voorzienbaar te zijn in welke gevallen en onder welke duidelijk omschreven voorwaarden de overheid de bevoegdheid toekomt hem van zijn vrijheid te beroven. De nationale wetgeving moet in haar toepassing voldoende voorzienbaar zijn (zie onder meer HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1309, rov. 3.2.1 en HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1289, rov. 3.2.1.).


3.1.3

Op grond van art. 24 lid 1 Wzd is onvrijwillige opname en verblijf of voortzetting van het verblijf van een betrokkene alleen mogelijk met een rechterlijke machtiging in een geregistreerde accommodatie. Deze bepaling is op grond van art. 37 lid 4 Wzd van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een persoon waarvoor een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in art. 37 lid 1 Wzd wordt verzocht. Uit art. 29 lid 1 Wzd volgt dat ook een beschikking tot inbewaringstelling van de burgemeester alleen kan leiden tot onvrijwillige opname in een geregistreerde accommodatie. Een geregistreerde accommodatie als hiervoor bedoeld is een accommodatie waarvoor de zorgaanbieder heeft doen registreren dat hij daar onvrijwillige zorg in het kader van de Wzd verleent (art. 20 lid 1, aanhef en onder b, Wzd in verbinding met art. 1 lid 1, aanhef en onder b en f, Wzd). Een beschikking tot inbewaringstelling dan wel machtiging tot opname en verblijf ingevolge de Wzd mag dus niet ten uitvoer worden gelegd in een accommodatie die uitsluitend is geregistreerd voor Wvggz-zorg.


3.1.4

Uit rov. 2.8 van de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank er bij het verlenen van de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling rekening mee heeft gehouden dat die machtiging, in elk geval deels, ten uitvoer zou worden gelegd in de Wvggz-accommodatie. De Wzd biedt daarvoor geen grondslag (zie hiervoor in 3.1.3). Anders dan het geval is bij zogenoemde multi-problematiek, biedt het geval waarin een betrokkene uitsluitend Wzd- (of Wvggz-)zorg nodig heeft, ook geen aanknopingspunt voor het verlenen van een zogenoemde overbruggingsmachtiging (vgl. HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1063).


3.1.5

Het is niet te verwachten dat de wetgever op korte termijn in de mogelijkheid zal voorzien dat Wzd-zorg in crisissituaties zo nodig korte tijd in een Wvggz-accommodatie kan worden verleend (of omgekeerd). Hoewel het, ook in het kader van de eerste evaluatie van de Wvggz en Wzd gesignaleerde, tekort aan Wzd-crisisplaatsen door de verantwoordelijke minister onder ogen is gezien, heeft dat nog niet tot een voorstel tot wetswijziging geleid (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.1-4.7).


3.1.6

Gelet op de hiervoor in 3.1.3-3.1.5 genoemde omstandigheden staat art. 5 EVRM eraan in de weg dat een Wzd-machtiging wordt verleend met het oog op tenuitvoerlegging in een Wvggz-accommodatie (vgl. HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1309, rov. 3.3.5 en HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1289, rov. 3.3.5.). De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht is dus gegrond. De overige klachten van het onderdeel behoeven geen behandeling.


3.2.1

Onderdeel 2 klaagt dat de rechtbank in rov. 2.8 zonder toereikende motivering heeft geoordeeld dat geen sprake is van vrijwilligheid van betrokkene en dat het de vraag is of daarvan wel sprake zal zijn wanneer de overplaatsing naar een Wzd-accommodatie wordt gerealiseerd. Namens betrokkene is volgens het onderdeel het verweer gevoerd dat zij zich slechts verzet tegen opname in een. Wvggz-accommodatie, op de grond dat deze niet voldoet aan haar zorgbehoefte.


3.2.2

Het onderdeel slaagt. De rechtbank heeft klaarblijkelijk aangenomen dat betrokkene zich ook zal verzetten tegen opname in een Wzd-accommodatie. Gelet op de uitlatingen namens betrokkene die zijn aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.17, is dat oordeel onbegrijpelijk. Die uitlatingen komen er immers op neer dat betrokkene niet in de Wvggz-accommodatie wil blijven, omdat deze niet aan haar zorgbehoefte voldoet, en dat zij wacht en hoopt op overplaatsing naar een Wzd-accommodatie.


3.3

De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).


4. Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2024;

- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.




Comments

Rated 0 out of 5 stars.
No ratings yet

Add a rating
VERENIGING VAN PSYCHIATRISCH PATIENTENRECHT ADVOCATEN NEDERLAND

MET 465 LEDEN per 7 april 2025

bottom of page